De laatste tijd heb ik meer dan anders de vraag gekregen waar mijn betrokkenheid op joods Amsterdam vandaan komt. Soms heb ik het gevoel dat de achterliggende vraag is hoe ik aankijk tegen de oorlog in Gaza. ‘Spannend thema in het huidige tijdsgewricht’ appte iemand nadat ik een rondleiding door het Joods Cultureel Kwartier had aangekondigd.
Niet zoveel toe te voegen
Nu ben ik er helemaal de persoon niet naar om mij uit te spreken over maatschappelijke thema’s waar al veel gesprek over is. Niet omdat het mij niet interesseert. Ik volg de actualiteit nauwgezet en het leed komt geregeld hard bij mij binnen. Ik heb gewoon niet zo vaak iets toe te voegen aan alles wat gezegd en geschreven wordt.
Vanwege de historie
Sinds het eerste groepje Joden aan het einde van de zestiende eeuw voet aan wal zette in Amsterdam heeft deze gemeenschap een enorm stempel gedrukt op de stad. Beeldbepalende gebouwen zijn er tastbare bewijzen van: de Portugese Synagoge bijvoorbeeld, de vier synagogen waarin het Joods Historisch Museum gevestigd is, de vele woonblokken die de Handwerkers Vriendenkring heeft nagelaten, de Bijenkorf. Noem de namen van Abraham Carel Wertheim en Samuel Sarphati en de vier joodse burgemeesters die Amsterdam na de Tweede Wereldoorlog heeft gehad.
Ik leid stadswandelingen omdat ik houd van verhalen vertellen en geloof in de kracht van verhalen
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was tien procent van de Amsterdamse bevolking joods. Tien procent! Van deze 80.000 mensen waren er vijf jaar later 63.000 vermoord. Dit gebeurde maar iets meer dan tachtig jaar geleden onder toeziend oog van onze (over)grootouders. In bijna iedere Amsterdamse straat is deze geschiedenis letterlijk tastbaar. Het grijpt mij regelmatig bij de strot.
‘Ik houd het bij de historie’ was mijn antwoord op de app over de rondleiding door het Joods Cultureel Kwartier. De geschiedenis van de Amsterdams-joodse gemeenschap boeit mij en daarom vertel ik er graag over. Ik leid stadswandelingen omdat ik houd van verhalen vertellen en geloof in de kracht van verhalen. Niet omdat ik mensen (politieke) lesjes wil leren.
Er is meer te zeggen
Er is nog wel iets meer te zeggen. Eerlijk en simpel gezegd allereerst omdat ik mij kan voorstellen dat mensen die overwegen bij mij een rondleiding te boeken behoefte hebben te weten wat voor vlees zij in de kuip hebben. In de tweede plaats, mij ervan bewust zijnde dat de meeste zinnige dingen al wel gezegd zijn: je níet uitspreken kan ook iets lafs hebben.
Daar gaan we dan. Mijn gevoel kan ik het beste verwoorden aan de hand de opening van het Nationaal Holocaustmuseum, zondag 10 maart 2024. Een indrukwekkende bijeenkomst in de Portugese Synagoge. Maar met de vele doden en de verwoestingen in Gaza in mijn achterhoofd verkrampt mijn maag – letterlijk – bij de toespraak van de Israëlische president. Net zo goed als ik maagkramp voel wanneer even later een Holocaustoverlevende en zijn achterkleinkind die koning Willem-Alexander assisteren bij de openingshandeling van het Holocaustmuseum bij hun vertrek worden uitgejouwd door een menigte demonstranten.
Je níet uitspreken kan ook iets lafs hebben
Zaterdag 23 maart verschijnen er in NRC twee opinieartikelen over de demonstraties bij de opening van het Holocaustmuseum. Het ene van schrijver Jessica Durlacher, haar vader overleefde Auschwitz: ‘De wantrouwige in mij zag demonstranten die zich wensten te ontdoen van de noodzaak tot herdenken van de moord op de Joden.’ Het andere van Ulli d’Oliveira: ‘Ik zag niet in hoe ik mijn in Auschwitz omgebrachte grootouders zou verloochenen door kritiek te uiten op het door de staat Israël gebruikte geweld tegen Gazaanse burgers.’
Moet ik daartussen kiezen? Mij grijpen beide verhalen aan.
Ik sta op afstand
En waarom zou ik moeten kiezen? Mijn enige connectie met wat er in Gaza gebeurt is wat ik lees, hoor en zie in het nieuws. Die afstand en mijn natuurlijke neiging tot nuance bepalen hoe ik naar deze oorlog kijk. Wat weer niet wil zeggen dat het mij niets doet. Op 7 oktober 2024 vermoordt Hamas meer dan 1200 Joden op een gruwelijke manier en worden 250 mensen in gijzeling genomen, waarvan er nog steeds 134 worden vastgehouden. De meest dodelijke aanval op de Joden sinds de Tweede Wereldoorlog. Israël geeft de inwoners van Gaza, die het al voor de oorlog zwaar te verduren hadden, er buitensporig hard van langs, waarmee het zich volgens het Internationaal Gerechtshof onder ernstige verdenking van genocide stelt. Volgens de Palestijnse autoriteiten zijn er meer dan 33.000 doden gevallen. Gaza is nagenoeg met de grond gelijkgemaakt.
Antisemitisme nooit te rechtvaardigen
Dat is wat we nu weten en waar we het mee hebben te doen. Deze oorlog is een verschrikking. En rechtvaardigt tegelijk niet dat – ik noem maar één van de incidenten van de afgelopen tijd – rabbijn Lody van de Kamp op de Blauwbrug wordt mishandeld. Op de dag dat ik dit schrijf melden de kranten dat het aantal antisemitische incidenten is toegenomen van 155 in 2022 naar 379 in 2023. Het zal er het eerste kwartaal van 2024 niet beter op zijn geworden. Antisemitisme is een verschrikkelijke rode draad door de geschiedenis en we weten allemaal waar die toe heeft geleid: de moord op zes miljoen Joden in de Tweede Wereldoorlog.
Als ik mij dan ergens krachtig en principieel over uitspreek dan is het dit: in gesprek blijven en compassie met ieder mens
Ik spreek mij uit
Pro Israël of pro Palestina, het doet aan de complexiteit en het leed van deze oorlog geen recht. De staat Israël en een Jood, Hamas en een Palestijn, gooi het niet op één hoop. Ik kan mij goed vinden in het pleidooi dat Ronit Palache laatst deed bij Op1, namelijk dat het belangrijk is om op onze taal te letten. En áls ik mij dan ergens krachtig en principieel over uitspreek dan is het dit: laten we in gesprek blijven (écht gesprek, oog in oog) en compassie hebben met íeder mens.
Wees gerust, mijn stadswandelingen zijn niet politiek. Daar vertel ik verhalen uit heden en verleden. Verhalen die soms leiden tot een goed en respectvol gesprek. Zoals die keer toen een deelnemer bij de gebroken spiegels van het Auschwitzmonument een stap vooruit deed, in de spiegel keek en zei: ‘Misschien moeten we dit meer doen.’